- corde
- corde [kord]〈v.〉1 touw ⇒ koord, kabel, lijn ⇒ 〈meervoud〉 touwen 〈van boksring〉2 snaar 〈ook figuurlijk〉 ⇒ 〈meervoud〉 snaarinstrumenten ⇒ 〈van orkest〉 strijkinstrumenten, strijkers3 〈sport en spel〉zijkant van de binnenbaan4 〈van racket〉snaar ⇒ 〈meervoud〉 bespanning5 (schering)draad6 〈van boog〉koord ⇒ (boog)pees ⇒ 〈wiskunde〉 koorde 〈van boog〉7 〈van hout〉vadem, vaam8 strop ⇒ galg♦voorbeelden:1 corde à linge • waslijncorde lisse • klimtouwcorde raide • gespannen koordêtre, marcher, danser sur la corde raide • zich in een precaire situatie bevindensauter à la corde • touwtjespringentirer les cordes • de touwtjes in handen hebbencorde à noeuds • klimtouwcorde à sauter • springtouw2 double corde • dubbelgreepfaire jouer, faire vibrer, toucher la corde sensible de qn. • iemands gevoelige snaar rakenen, de corde • touwen, touw-3 〈auto〉 prendre un virage à la corde • een bocht scherp nementenir la corde • de binnenbocht houden5 montrer la corde, être usé jusqu'à la corde • tot op de draad versleten zijnusé jusqu'à la corde • tot op de draad versleten8 se mettre la corde au cou • 〈schertsend〉trouwen〈spreekwoord〉 il ne faut pas parler de corde dans la maison d'un pendu • in het huis van de gehangene spreekt men niet over de stropil ne vaut pas la corde pour le pendre • hij is geen schot kruid waard¶ cravate comme une corde • verfrommelde dasc(h)orde dorsale • ruggenstrengcordes vocales • stembandenil pleut des cordes • het regent pijpenstelentirer sur la corde • misbruik maken van een voordeel, van iemandtirer trop sur la corde • de zaken te ver doordrijven, iemand tot het uiterste drijvenavoir plus d'une corde, plusieurs cordes à son arc • meer dan één pijl op zijn boog hebbenargument usé jusqu'à la corde • afgezaagd argumentc'est dans mes cordes • dat kan ik wel (aan)1. f1) touw, koord, kabel, lijn2) snaar3) zijkant van de binnenbaan [sport]4) scheringdraad5) vadem [hout]6) strop, galg2. cordesf pl1) touwen van boksring2) strijkinstrumenten, strijkers3) bespanning [racket]
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.